Waar begint de gekletter,
zijn neiging tot begeerte, zuigwind, diergedaanten,
zijn daden van
het licht
zijn instelling ten opzichte van het ontbindbaar
ding?
Hij gaat tegen het licht tekeer
daarginds
met
het oog dat buiten komt
binnenkomt.
Hij laat vliegen
los.
Er was raad, hij leest staarkaak.
Er was zaad,
bakt
waterzaad
bekt de zee, bakt kwaakkant.
Het paart in zijn
werk.
Wat moet je niet op het paard tekenen?
Het
slaat aan, slaat om, slaat in.
De keet is niet te
beschrijven.
“Alles één paard”.