Hij is de held van het trap op, trap
af lopen.
“Ik liep eigenlijk maar wat, ik kende niemand
waar
moest ik heen?” Zijn taalgebruik is
aangesloten op de kleine
details van het overleven.
Het rammelt in zijn hoofd waar zijn
ogen hebben
losgelaten en geen verschil meer zien tussen
binnen
en buiten. Elke dag wikkelt hij af volgens de
dagindeling
van een vlieg. Hij schuift onder de dag
door en kent van de
nacht de kruipruimte
waaruit hij stotterend zijn dromen
doorgeeft.
Met zijn handen van koud weer tast hij soms naar
een
woord maar vindt de microgrammen van de
avondschemer.
Heeft
hij werkelijk vier moeders gehad?
Waarom loopt hij alsof hij een
gebaar maakt?