een gedicht van b.zwaal uit de bundel ‘zeesnede’ gedichten 1984-2019. ‘ze zien haar verspillen haar wonderbaarlijke kracht/groot besproken en geloofd is zij/de kracht verlaat tussen haar benen een bron en stroomt/geen roeier kan er tegenop/hij breekt z’n riemen en knarsetandend vermaalt hem/de vloed zijn scheepje/met hulp van touwladders is zij niet te beklimmen/een kleine trilling van haar doet ieder houvast brokken/in een leegte/nog duurt hun val en zij ziet immer toe/roekeloos is haar oog en ijzerpunt haar tepel/hoe ademend van stormen/legers staan op/strengen elkaars armen om op te rukken naar die rotsmaagd/één liptrekken doet hen afdeinzen en in grote verwarring/uit elkaars greep niet meer losgeraken en zonder uitkomst/hongerdoden/aan herders en muizen geeft zij zich'(bladzijde 100)Dit is het gedicht. Wordt vervolgd.