een gedicht van b.zwaal uit de bundel ‘zeesnede’ gedichten 1984-2019. ‘zo ver uit het bos geraakt dat er geen boom meer was/verschool ik mij bij avond achter pollen/waar zij mij vond en aankeek/sombere wolken dreven weg over het enorme veld/misschien bereikten ze ooit steden waar ze ons zouden vergelijken met/de paren die daar op de daken dwalen/verborgen achter luchtkokers en schoorstenen/zich vastklemmend aan antennen/wanhopig voor de val begint/waar wenkt/zij keek mij aan en vond in mijn ogen beschutting van het bos die ikzelf/al kwijt was/ik begroef mij dieper achter het waaiende gras en draaide me weg waardoor/haar verdriet toenam en door haar rug schokte tot in haar ogen die/ik niet zag'(bladzijde 175) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd.