met ‘De grillige geschiedenis van de moderne mens’ van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Ooit was God de Albedenker en Alschepper geweest die garant stond voor de samenhang van het universum en de zin van het menselijk bestaan. Maar die rol kon de mens niet zonder meer op zich nemen. Zijn kennis bleef hoe dan ook beperkt,zonder veel uitzicht op afronding op korte of lange termijn,of zelfs in de eeuwigheid. Dat moest ook de wetenschap gaandeweg wel toegeven. Wat voorheen in het perspectief van het theïsme onwetendheid en onvolmaaktheid was geweest tegen de achtergrond van de alomvattende kennis van God,werd in de moderne tijd een ’tekort’ van het weten zelf – een tekort dat fundamenteel werd en dus nietlanger bijkomstig of accidenteel was. In de moderne tijd bestond er eenvoudigweg geen overkoepelend weten meer,geen goddelijk perspectief. Zou die beperking ooit kunnen worden opgeheven?'(bladzijde 20) Wordt vervolgd. Nu weer een paar gedichten van b.zwaal uit de bundel ‘zeesnede’ gedichten 1984-2019. ‘klaar wakker/wind afluisteren/fluistert genade/mijn zwakke fluiten/waar geen oog voor/ontwaakt'(bladzijde 75) Dit is het gedicht. ‘afstand glijdt aan een mes door ’t hart/dat rijten rijpt tot schroothoop/of een bellefleur'(bladzijde 76) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘zomer’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘oh zomerlusten en toverrijken vol duitse pijpen en de clematisvoet/hunkerend naar schaduw en het steeds puntiger oog/van de camera gericht op gelere muren en wittere doeken/en op het belangeloze priestergewaad van de avondlijke einder/dat er was licht en hoopvol gewmel op de foto/als in ’t verre nooit vervulde verleden de kinderen der ethiopiërs/oh amos ook opgetrokken naar het licht alsdat zij eveneens/hun gouden neuzen gelukzalig zouden dopen in het open ogenblik'(bladzijde 527) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.