met ‘De grillige geschiedenis van de moderne mens’ van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Dat kunnen we het beste zien wanneer we eerst kijken naar datgene waar het zich tegen afzette:de theocratische orde waarin tot 1789 de politieke wereld wortelde. Centraal in die orde stond de vorst,die zijn legitimiteit direct ontving uit de handen van God. De liturgische zalving waarmee de Franse koning van oudsher op de troon werd verheven,was daarvan het symbool. De vorst had een directe relatie tot de Schepper van de wereld,wiens almacht de bron was van álle legitieme machtsuitoefening op aarde. De koning was zijn plaatsvervanger én zijn woordvoerder. Niet alleen werd in hem de goddelijke soevereiniteit zichtbaar,maar ook straalden andere hemelse deugden op hem af:wijsheid en goedheid. De ware vorst was een welwillende,bezonnen heerser die geïnspireerd werd door de speciale genade van de God wiens stadhouder hij was. Dat ging in de praktijk natuurlijk wel eens mis. Ook onder het Ancien Régime ontbrak het niet aan dwaze,heethoofdige en ronduit kwaadaardige vorsten. Maar over deze ‘bedrijfsongevallen’,waartegenover het middeleeuwse denken in het uiterste geval de oplossing van de tirannenmoord toelaatbaar achtte,hebben we het hier niet.'(bladzijde 16) Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van b.zwaal uit de bundel ‘zeesnede’ gedichten 1984-2019. ‘weg van de verte loopt een geit/moe,niet dom/rukt aan halster en trekt de maan/met ketting en al/de grond uit/stipt op tijd wordt die warme bol/in ’t puntbootje geplaatst/hard roeien ze de gloeiende vracht over het meer/diepe handen delven daar een koel graf'(bladzijde 48) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel;’naar alle uithoeken gaan’. ‘naar alle uithoeken gaan,als priesterlijke gewaden de wolken/doorlatende de maan/getooid met de vlag van de verblijde amerikaan///thans nog kleiner killer de aarde/en elkeen/men moet nu helemaal stil gaan staan/en wenen aan eeuwenoud steen///dan met stomheid geslagen/als een verduisterd schaap/weet men weer op komen dagen/die waanzinnige kosmische aap'(bladzijde 521) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd.