met ‘Zekerheid weggeslagen – en herwonnen'(Clemens non Papa,Descartes,Anselmus)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Dat was bij Clemens nog lang niet het geval;het zou nog twee eeuwen duren voordat het atheïsme heel voorzichtig bij sommige denkers een plausibele levensbeschouwing werd in de achttiende eeuw. Maar bij Clemens heeft zich wel al een heel subtiele verandering ingezet ten opzichte van het hoogmiddeleeuwse levensgevoel daarvoor. God troont nog altijd in den hoge,als de onbetwiste Heer der wereld,maar in zijn lofprijzing is een intimiteit binnengeslopen die een paar eeuwen eerder met verwondering en onbegrip zou zijn ontvangen. Toen Petronius in het Parijs van de twaalfde eeuw een lofzang op Maria toonzette,was de tekst – geschreven door de dichter-theoloog Philippe le Chancelier – nog lang niet zo innig,ook al leek de aangesproken Moeder Gods,middelares tussen mens en God,daar bij uitstek toe uit te nodigen. Maar in Perotinus’ ‘Beata viscera’ bleef Maria op afstand:’Gezegend vlees/van de maagd Maria,/aan wier borsten/de koning van de hoogste naam,/die onder andere gedaante verborg,/de kracht van goddelijke natuur,/een verbond bezegeld heeft/tussen God en mens.”(bladzijde 28) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘Splendor of de metafysica van het licht’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘De bouwmeester schiep het,/de schrijver beschreef het -/met trommels en fluiten werd het vereerd./ De ijle klank van polyfoon gezang/werd in de koude dageraad meerstemmig/door zes knapen en wat monniken gerepeteerd./ Het romaanse koor,bedwongen/door gotieke slankheid,lichtbogen,glas/en wat bouwlust met ruimte vermag,droeg een lofzang op het licht/door de grijs getinte dag en steeg uit/boven het rauwe leven van boeren en zwervers daarbuiten.'(bladzijde 57-58) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’hoe te huilen zonder om te kijken’. ‘morgen in je stijfkoppige wagen/verplaats je je naar keus/op elke horizon een tussengerecht/in elke stad een vluchtige maaltijd///maar de nagerechten blijven onaangeroerd/verzwolgen een vreselijke eetlust/wolken van gezwollen letters & signalen/een vette bougie en water in de carburator'(bladzijde 499) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.