met ‘De mens een subject'(Descartes,William Harvey,Fritz Kahn)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘En daarom blijft dat laatste voor Descartes een even raadselachtig als doorslaggevend kenmerk dat de mens van het dier onderscheidt en hem op de top van de schepping plaatst. Alleen mensen hebben een redelijke ziel die bovendien onsterfelijk is,en dus moet de ziel losstaan van het lichaam. Het redelijk vermogen is niet tot de mechaniek van dat lichaam te reduceren,noch daaruit af te leiden – en dus moet de ziel,mede met het oog op het eeuwig leven,wel afzonderlijk en als iets afzonderlijks geschapen zijn. Dat laat Descartes geen andere keus dan in de mens twee ongelijksoortige substanties te veronderstellen. Enerzijds is er het lichaam,dat onmiskenbaar overeenkomsten vertoont met de dierlijke lichamen en dat dus louter materie is.'(bladzijde 45) Wordt vervolgd. Nu weer verder met ‘Zes verschijningen van Specht’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘2/Specht maakt schoon schip/Kevers in mijn ransel,/ransel op mijn rug/race ik heen en weer terug/om een vrouw en vliegklare/blagen van zonen met levende snacks/en kabaal het bos in te jagen./Een specht is graag alleen/en dopt zijn eigen bonen.'(bladzijde 49) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd. Nu weer verder met ‘gedicht dat gebruik maakt van een Hoofd’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘VIII///hoofd dat vrolijk wankelt door het leven/hoofd dat op een veulen fietsen leert/dat zelfs avonturen kleurt met sleur/en honderd malen hoort naar rabbit in whoa babe///halfgaar hoofd maar nog helemaal heel'(bladzijde 496) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd.