met ‘De mens een subject'(Descartes,William Harvey,Fritz Kahn)van Ger groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Want ‘subject’ is ook het ‘sujet’ dat in wat oudere romans en politieverhalen meestal als ‘onguur’ of ‘verdacht’ wordt omschreven. Onguur De mens wordt bij Descartes zo niet de maat,dan toch de grondslag van alle dingen. Wat is dat voor mens? Wat is het specifieke van dit wezen dat zich kennelijk onderscheidt van alle andere diersoorten op aarde? Voor Descartes is de mens allereerst een denk-wezen,ook al heeft hij er zeker wel oog voor dat het menselijk gemoed uit meer bestaat dan redeneringen alleen. In 1649 publiceert hij zelfs een ‘Traité des passions de l’âme’,een ‘verhandeling over de gemoedsbewegingen van de ziel’ waarin de menselijke passies op een bijna catalogusachtige manier worden beschreven. Maar de ratio blijft voor hem het beslissende kenmerk van de mens. De passies zijn nuttig omdat ze hem energie geven en aanzetten tot behandelen en denken. Maar ze mogen niet de overhand krijgen of zelfstandig hun gang gaan,zoals dat bij de dieren het geval is. Dat mens en dier scherp van elkaar onderscheiden zijn,kunnen we volgens Descartes zien aan het menselijk taalvermogen. In het vijfde deel van ‘Discours de la méthode’ zegt hij met zoveel woorden:’Het is immers voor iedereen duidelijk dat elk mens,hoe afgetakeld,dom of zelfs krankzinnig ook,in staat is verschillende woorden samen te voegen en op die manier zinnen te vormen en gedachten mee te delen;maar dat geen ander dier,hoe volmaakt van aanleg het ook is,iets dergelijks doet.”(bladzijde 41) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde’ gedicht 21 ‘Sneeuwavond’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘Zo stil als stilte maar kan zijn,/intiem zoals een afgelegen en besloten tuin./Een tak kraakt onder een voet,/je schrikt net als de lijster die gewekt wordt/en het bos in vliegt./ Het huis tussen de bomen is gegrond/in de solide aarde./Acht ramen waarvan één verlicht.'(bladzijde 43) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met ‘gedicht dat gebruik maakt van een Hoofd'(III) van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘gezicht gezwollen als wild water/gezicht dat een schroef als merk meekreeg/gezicht dat raadsels opgeeft met drie ogen/de spiegel verkeerd/onweer boven de ogen muziek in de mond///neus vol metaaldeeg/beelden van kwijlende herders op de spitse/elektries geschoren wangen/wangen als rozen/en ogen stinkende bronnen/waaruit als fontein twee totaal verschillende handtekeningen ontspruiten'(bladzijde 491) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd.