met ‘De mens een subject'(Descartes,William Harvey,Fritz Kahn)van Ger Groot uit het bek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Die laatste vertrekt vanuit een definitie die geaccepteerd is binnen de geloofsgemeenschap van zijn tijd. Hij ontvouwt zijn redenering bovendien in de vorm van een gebed. Anselmus dankt God voor het feit dat deze hem niet alleen de genade van het geloof geschonken heeft,maar ook de mogelijkheid om zichzelf redelijk van de waarheid daarvan te overtuigen. Bij Descartes is de mise-en-scène volledig anders. Zijn ‘Discours’ is geen gebed,maar een dagboek of onderzoeksverslag. Hij vertelt hoe hij stapje voor stapje gekomen is tot de gedachtegang die de betrouwbaarheid van het denken en vervolgens de empirie onwrikbaar bewijst. De godsgedachte is daarbij een bijkomende tussenstap geworden voor het denken,letterlijk een gedachte,een idee. Eigenlijk is God niet veel meer dan een hulplijntje dat,zoals in de meetkunde,de bewijsvoering van terzijde moet ondersteunen. Uiteindelijk is ‘Cogito’ het absolute uitgangspunt:’Ik denk.’ Voortaan wordt de wereld gedacht vanuit die allereerste zekerheid,die een zekerheid is van het menselijk subject. ‘Het gezond verstand is het beste verdeelde goed ter wereld’,zo begint Descartes zijn ‘Discours’ zelfbewust. Anselmus raadt daarentegen zijn lezer aan:’Maak u een weinig vrij voor God en rust wat in Hem. Ga in de binnenkamer van uw geest,sluit alles erbuiten behalve God en datgene wat u helpen kan Hem te zoeken.”(bladzijde 39-40) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde’ gedicht 20 van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ’20//De weg naar het Noorden///Waar het ijs verdikte brak het leven af./Raaf waagde zich ver,maar gaf op:/er viel niets te eten of te roven./Giervalk en jager cirkelden boven het dal/met greppelbrede beekjes,struiken laag/aan het water,gratige zalmen die paaiden,/elders de vette forel. Overal bloei en verval/van papavers in drasland en ondiepe kloven.'(bladzijde 42) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met een gedicht van Lucebert ‘3/liefste hebben deze rozen geen tanden?’ uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘wie helemaal wit wordt spaart wat uit/want lachen is gezond in de grond/is er geen bezwaar tegen een lichaam/dat niet helemaal wetmatig zich afrondt/tot een bloembed/geen? zeker/ook deze rozen hebben tanden/want er zijn branden die de handen niet blussen/alle andere lichaamsdelen zijn er tussen/en stoken doet het brein op vreemde delen het meest///dichter speel een pokerface en geef de geest/met woord voor woord botje bij botje/en van legkaart tot landkaart immers alles is zaad/men laat en geeft leven uit eigenbaat/en dat is ook precies wat op de juiste spijskaart staat:/braakmiddel is overdaad'(bladzijde 487) Dit is het gedicht. Wordt vervolgd.