geen dagelijkse ondertiteling;vingers raken de letters niet. Griep wint. Zondag 10-2-19;hij gaat weer verder met ‘Een ingewikkelde machine'(Spinoza,Mozart,Lamettrie,Ryle)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘En dat gevoel,dat een zeker bewustzijn veronderstelt,kunnen we ook aanwijzen in de lichamelijke organen:kijk maar naar de samentrekking van spieren wanneer men ze prikkelt! Het denken dat op zo’n manier diffuus in de levende materie aanwezig is,wordt steeds gecompliceerder naarmate ook het organisme gecompliceerder wordt. Denken is met andere woorden een functie van de materie. Daarmee loopt Lamettrie vooruit op de ideeën die in de twintigste eeuw verdedigd zullen worden door Gilbert Ryle,die we in het vorige hoofdstuk al even tegenkwamen. In zijn boek ‘The Concept of Mind’ uit 1949,in het Nederlands vertaald als ‘De eenheid van lichaam en geest’,laat Ryle zijn lezers een wandeling maken over de terreinen van de universiteit van Oxford,waar hij doceert. De wandelaar krijgt de bibliotheek,de collegezalen,de ‘colleges’ en het rectoraat te zien. ‘Maar alleen een cartesiaan zal daarna nog vragen:Waar is nu de eigenlijke universiteit?’schrijft Ryle. Lees voor ‘de universiteit’ de ziel en voor alles wat de bezoeker te zien krijgt het lichaam,en je hebt de ‘categoriefout’ te pakken waaraan Descartes leed,aldus Ryle. De ziel wordt dan beschouwd als net zo’n soort ‘spul’ als het lichaam,alleen van een andere aard:’res cogitans’ tegenover ‘res extensa’- maar spul zijn ze allebei.'(bladzijde 61) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde’ gedicht 16 van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ”Tussen stof en sterren’ werd niets meer/of minder dan een taalrapier borend/in een veeg,onmenselijk glaciaal.///De morgenster boog voor de reus onder planeten,/scherven van licht sloegen in,/kometen kromden hun baan in de woorden.///Was het toen dat de beelden verijlden/en mijn taal bevroor,het ijsgordijn/gestalte kreeg als metafoor?///Wanhoop sloop geruisloos in de zinnen./De aardse liefde bleek zomers een sof./Het heelal was te groot-//Het leven bespotte onnozele dromers.'(bladzijde 38) Het gedicht is af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht van Lucebert ‘de tuin der lusten’ uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ’toon jij de nieuwe de totale kunst/sla eerst die ouwe tafel kapot en verwijder/die muffe overgordijnen voor al dat veiligheidsglas/de waarheid is naakt maar waarom trillen je handen zo/je billen welnee ze zijn niet mooi/maar ik zal er bloemen op schilderen en eindelijk die veter/die altijd maar uit je mond bungelt aansteken///wat ruik ik?vuilverbranding?gaat de aarde open?/of is het geur van wierook en opent de hemel ons///liefste,zie je niet:als de hele meute straks krepeert/beleeft de wereld eens een ongestoorde lente'(bladzijde 483) Dit was het gedicht.Wordt vervolgd.