met ‘Een ingewikkelde machine'(Spinoza,Mozart,Lamettrie,Ryle)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘Niet zonder reden:de eerste oplage werd verbrand,de uitgever kwam voor de rechter en de schrijver zelf moest de wijk nemen naar Berlijn,op uitnodiging van de verlichte Pruisische koning Frederik de Grote. De zeventiende eeuw was de eeuw van de mathematica geweest. De achttiende werd die van de kennis van de materie en de natuurkunde,zoals de negentiende eeuw die van de biologie en de geschiedenis zou worden. Bij het studeren van de natuur,aldus Lamettrie,moeten we ons laten leiden door de waarneming,niet door vooropgezette (‘ingeboren’)ideeën. En wanneer het op de mens aankomt,zijn artsen daarop het best voorbereid,vooral als ze (zoals hij zelf) daarnaast ook nog filosoof zijn. Wie volgens Lamettrie in ieder geval geen recht van spreken hebben zijn de theologen,als dan niet als filosoof vermomd. Hij zou het liefst zien dat de rechtspraak aan artsen wordt overgelaten. ‘Zij alleen zouden in staat zijn de onschuldige misdadiger van de schuldige te onderscheiden. Wanneer het verstand de slaaf is van een verdorven of zinneloos gemoed,hoe zou het dit dan in toom kunnen houden?’zo vraagt hij zich profetisch af. Vandaag de dag is die eis in verregaande mate ingelost met de psychologisering van de rechtspraak.'(bladzijde 58-59) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde’ gedicht nummer 15 van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘is mortificatie totaal.///Nog even wat ondergronds leven:/insecten en mollen die feesten,/larven door mieren gemolken,/wormen en maden krioelend in verse kadavers.///O wat slamassel!Dit is het einde/der tijden,de koude heerst fel in de huizen./Ik heb deze regels bij kaarslicht geschreven./Mijn vingers zijn doof,de adem wordt mij benomen.///Ach vrienden,/ dit is een vaarwel/aan visioenen en stervende dromen.'(bladzijde 35-36) Het gedicht is af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘de tuin der lusten’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘was u maar breedneus doodgemoedereerd/alles liep nog wel vast maar uw lichaam is maar lade/in het fluktueel archief van dit heelal te vol/reut en uw goede geest spook van spek/valt nog steeds ranzig onder de rook der overproduktie/omdat uw speurneus wappert maar wat rond en er is/een mestkever nodig die te dragen tot aan het spoor/van overmorgen:de wolken zonder zorgen/de tanden in de kletsnatte vis en al de welgedane/bomen rondom de blauwe zomerzon'(bladzijde 482) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.