met ‘Een ingewikkelde machine'(Spinoza,Mozart,Lamettrie,Ryle)van Ger groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘God mocht de ‘film’ van de wereld en het ‘geluidsspoor’ van het bewustzijn dan vanaf het begin nauwkeurig op elkaar hebben afgestemd,het feit dat zij synchroon bleven lopen kon alleen maar verklaard worden wanneer men hun verloop beschouwde als een noodzakelijk proces. Onwillekeurig sloop daarmee niet alleen in het concept van de materie,maar ook in dat van het bewustzijn de veronderstelling van een natuurlijke,’mechanische’ causaliteit binnen. Met de idee dat de mens een vrije wil bezat,bleek dat op den duur niet te verenigen. Al op driekwart van de zeventiende eeuw zag Spinoza zich in zijn filosofie – die nog meer dan die van Descartes gemodelleerd was naar het voorbeeld van de mathematica – gedwongen die vrijheid te loochenen. En het zal niet verbazen dat hij in één moeite door ook God ‘naturaliseerde’. ‘Deus sive natura’,’God oftewel de natuur’:met die formule bracht hij de werkelijkheid die bij Descartes uiteengevallen was,weer tot één principe terug. Of Spinoza daarmee een atheïst geworden was,of juist een mysticus die God in alles terugzag,is tot op de huidige dag een strijdpunt gebleven. Beide extremen – het eerste nog meer dan het tweede – brachten voor wie zich ertoe bekende levensgevaarlijke risico’s met zich mee. Er was een ingrijpende culturele omwenteling voor nodig om het op een godloochening te kunnen laten aankomen en,wat minstens zo omstreden was,de mens tegen alle godsdienstige leerstellingen in radicaal te naturaliseren. Ook hier gingen die twee ontwikkelingen hand in hand.'(bladzijde 53) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde'(nummer 13)van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘Je slijkmasker barst in het licht,fijnmazig/craquelé spreidt over je gezicht. Je mond/verstijft,je zucht. ‘Tristi fummo’,zeg je./Triest en zonder dak,waren wij dat?/ Het licht verjaagt de angst en spat uiteen./Ben jij degene die wij zijn?/Je bent alleen,damp slaat uit je cape,mist/wolkt uit de gaten van een koeienneus./De roze lucht,het lichtgespin./ De zon,de zon/doorstooft je leden en het maffe vee./Een zoete warmte lijft je eindelijk in.'(bladzijde 32)Dit was gedicht 13. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘de verdediging van de provo’s’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘de waarheid is de grootste vijanden van deze tijd zijn:/kerels die middels misplaatste illustraties onze ogen als eieren uitzuigen/kerels die slapend hun verveelde vrouw meenemen naar weer zo’n recital/kerels die stelselmatig picasso ’39-’45 uit hun ogen verbannen/kerels die hardnekkig negermuziek zeggen als ze armstrong parker/ coltrane bedoelen/kerels voor wie ‘blanke muziek’ maar tot aan de heroïse harteklop van/ beethoven reikt/kerels die o. wilde wel een stoutert willen noemen/kerels die kaartenhuizen bouwen voor wie toch niet meer mogen spelen/kerels die het weer niet willen veranderen'(bladzijde 479-480)Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.