met ‘Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘De zintuiglijke indrukken komen binnen als impulsen en worden vervolgens bewerkt door de aanschouwingsvormen en categorieën,die vergelijkbaar zijn met wat de magneten doen in het televisiescherm. En ook daarbij is uiteindelijk een coherent beeld het resultaat. Eén verschil is er echter wel. Bij de televisie weten we dat in de camera een precies omgekeerde bewerking heeft plaatsgevonden. Het beeld dat de camera binnenkomt werd ‘ontbonden’ in een lineaire reeks van elektrische impulsen die via de kabel of de ether bij het televisietoestel aankomen en daar opnieuw tot het oorspronkelijke beeld worden geherstructureerd. Maar bij Kant wéten we niet wat aan gene zijde van de werking van het ‘Verstand’ (de magneten)gebeurt. We kunnen de wereld alleen maar zien zoals we haar zien,dat wil zeggen reeds gestructureerd door aanschouwingsvormen en categorieën. Er is geen omweg mogelijk,waardoor we haar zouden zien zoals ze ‘op zichzelf’ is – als we ons daarvan al een voorstelling zouden kunnen maken. De wereld is dus,zo moet Kant concluderen,zoals wij wij haar construeren. Zij is geordend volgens de ordeningsprincipes die vervat liggen in onze geest. Zo veronderstelt Kant dus,net als Descartes,dat de geest over een aantal aangeboren principes beschikt.'(bladzijde 75-76) Wordt vervolgd. Nu weer verder met de reeks ‘O de aarde’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘9////’Ruw en laag wandelt de regen’/ schreef een dichter/die de aarde van nature in zich droeg./Zijn weerspannige woorddroom ligt me op de lippen -/ ‘onder het boze bed van de boeren knielen de dieren/ tot bloedens toe,’schatert hij bitter en licht./Jawel,’de aarde met haar carnivale uiterweide’/ werd door hem gekleurd,begraasd,verdicht./ Hoe kan ik daaraan tippen/in mijn aangetaste,soms gestremde idioom?'(bladzijde 27)De reeks is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘jazz and poetry’ van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. ‘en toch overtreft zijn taal in helderheid het heden zo zeer dat taalgeleerden/zelfs aan de kleuren van een onsterflijke roos/zijn oriëntatie kunnen determineren///tot zo ver is dat dan belangstelling ja maar nee nog geen aandacht/want is het niet mijn aandacht die alle mensen maakt/nee niet het zijden beklijven van chinese keizers/noch de marmeren wet de romeinen/noch het overal lood spuwend kruis van het roomse rijk/maakt de mensen die zacht kunnen zingen van hun geweld/kleine mensen die zingende cirkels vermogen te trekken/om de muffe moot grote grijnzende klootzak vol grofgeld/maar het is de man die zacht zingt van zijn macht/monster en rakelings mispunt te zijn zonder kak/in de ogen omhoog die steeds aan mijn tafel zit/en alles wat ik nog eet en drink en denk voorstelt'(bladzijde 477)Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.