met ‘Monsters en de vrije wil'(Mary Shelley,E.T.A. Hoffmann,Turing,Kant)van Ger Groot uit het boek ‘De geest uit de fles'(Hoe de moderne mens werd wie hij is). ‘En in het zicht van het hele publiek – én van Hoffmann zelf – breekt hij de pop in stukken. Pas dan begint het iedereen te dagen,met de uitdrukking die ook Descartes al gebruikte toen hij het wezen van het dier omschreef:’Un automate!Il aimait un automate!’ Hij was verliefd op een automaat! Één soort spul Offenbach tovert de sinistere vertelling van Hoffmann om tot een vrolijk spektakel. Terwijl zijn ontgoochelde protagonist ‘Hoffmann’ met schrik en verbijstering in de holle oogkassen van Olympia blikt,maken de omstanders zich vrolijk over zijn naïviteit en het gemak waarmee hij zich heeft laten beetnemen. Is de tijdgeest inmiddels zozeer veranderd? Of is de humor waarvan het hele oeuvre van Offenbach doortrokken is,simpelweg een andere manier om in het reine te komen met de dilemma’s waarmee de mens steeds onontkoombaar geconfronteerd wordt naarmate de verwetenschappelijking van de cultuur voortschrijdt? Met zijn keuze voor de totale ‘naturalisering’ van de mens hakt Lamettrie de gordiaanse knoop door waarin Descartes de werkelijkheid heeft verstrikt,namelijk door die te verdelen in twee geheel verschillende substanties:het denkende en het uitgebreide spul. Maar hij betaalt daarvoor wel een prijs.'(bladzijde 68-69)Wordt vervolgd. Nu weer verder met het gedicht ‘Ik vlieg door de dertiende eeuw’ van H.C. ten Berge uit de bundel ‘Splendor’. ‘O Adelheid,jij bent van mij,ik ben van jou!/Je raakt algauw ontdaan,je valt zelfs flauw/als Christus zegt:’Mijn schat,mijn schoonheid,ja/mijn suikerzoete lief,mijn mond proeft/de honing van onder jouw tong.’/ Volslank onder een grof bruin nonnenkleed/dat je hoog hebt opgeschort,/lig je in het stro en wacht./O Langmann Adelheid,ik laat me bijna gaan!'(bladzijde 15) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Lucebert uit de bundel ‘Lucebert verzamelde gedichten’. Titel:’donkere dochter van het morgenland’. donkere dochter van het morgenland/je lippen vernielen de lucht als je lacht/maar je glanzend lichaam bouwt/dansende alles weer op'(bladzijde 468)