Gisteren Bernlef overleden. Ik was geschrokken. Dat kon niet. Ik had afgesproken met wie dan ook dat hij er altijd zou zijn. Hij de man van 14 januari 1937. Hij de man van ‘Brits’. De man van ‘Stenen spoelen’. Van ‘Vreemde wil’. Van ‘Winterwegen’. Van ‘Alfabet op de rug gezien’. Van veel meer en veel meer en nog veel meer. Hij was de leraar, de inspirator, de vertaler, de jazzliefhebber maar bovenal een bijzonder mens.Een hoofd dat er altijd was. Je hebt soms mensen die er moeten zijn anders is iets niet af; Bernlef was zo iemand. Hij maakte ruimte waar geen ruimte was; hij kon werkelijk iets nieuws maken en zien. Groot schrijver, groot dichter, groot essayist. Hij zou ergens in de negentiger jaren een tentoonstelling van mijn werk openen. Ik had hem gewoon aangesproken bij Arti. Hij had het artikel van Anthony Mertens over mijn werk gelezen; hij wilde wel. Een tijdje later kreeg ik een afzegbriefje van hem, hij had net de Akoprijs gewonnen en was behoorlijk overwerkt geraakt. De dokter had hem aangeraden wat kalmer aan te doen.Hij verontschuldigde zich. Dat is Bernlef; een groot emphator. Een paar maanden geleden kocht ik zijn verzamelde gedichten 1960-2010 titel ‘Voorgoed’; ik schreef op de binnenkaft;deze moet ik echt hebben. Hommage moet. Hij was er altijd bij vanaf het begin. Hij was er altijd bij vanaf het begin.Hij is net zoals ik van 14 januari, 10 jaar ouder. Hij is de ziel van een lange weg lezen en zingeven, hij is de stem in het uitzicht dat nooit verloren gaat, hij schrijft de blues voor glazen blazers, hij is nooit voorgoed weg. Hij blijft.