Van Ivo Michiels ‘Sokkel Grand Oeuvre'( Uit; ‘Vlaanderen, ook een land’) 4.1 ‘Uit de heuvels slingert de bedding zich naar beneden, niet rechtlijnig, niet diep, wel droog. Een brede droge geul tussen de hoge ruggen van de heuvels links en rechts. Een rug links en een rug rechts, daartussen de bedding die afdaalt langs de heuvels: een plooi in de harde substantie van het oppervlak, steenhard, ijzerhard. De boorden van de geul trekken lippen, langgerekt, gekloven, in het landschap van gesteente en barsten. Beneden waar de bedding ophoudt is er zand, een woestijn van wind en stof. Gesteente, barsten en zand. Wind ook. Een lichaam ook. Het staat naakt en roerloos in de kale koele eenzaamheid van het land, de bovenarmen horizontaal geheven, zijwaarts links, zijwaarts rechts, de onderarmen haaks naar boven gericht. Het lichaam houdt de palmen van de handen plat tegen de lucht gedrukt, met vingers die strak ten hemel wijzen. Gesteente, barsten en zand. Wind ook. Een lichaam ook. Een gebed ook, straks als het water komt.'(bladzijde 303)